maandag 26 januari 2009

Doe mij recht, HERE, want ik heb in onschuld gewandeld

Psalm 26:1
"Doe mij recht, HERE, want ik heb in onschuld gewandeld; op de HERE heb ik vertrouwd zonder te wankelen. Toets mij, HERE, en beproef mij, keur mijn nieren en mijn hart. Want uw goedertierenheid houd ik voor ogen, en ik wandel in uw waarheid."

Wie zou deze vraag aan God durven stellen? Wie zou durven beweren dat hij in onschuld heeft gewandeld? Als God ons recht doet, gaan we verloren. Nee, deze zinnen kunnen alleen betrekking hebben op de Here Jezus. In Hem wordt geen onrecht gevonden. Hij wandelde in de waarheid. Hij kon zelfs zeggen: Ik ben de waarheid. Waarom doet Hij dan een beroep op Gods goedertierenheid? Waarom vraagt Hij dan om recht? Omdat Hij voor het kruis staat. Hij weet dat Hij de schuld en de zonde van de hele wereld op zich gaat nemen. Hij weet dat Hij daar de straf voor moet gaan dragen. Maar Hij weet ook, dat er een einde komt aan dat oordeel en dat Hij daarna zal opstaan. Daarom vraagt Hij om recht, het recht om weer op te staan, nadat de volledige straf is betaald. Aan Jezus is recht gedaan en daarmee ook aan ons die in Hem geloven. Zijn onberispelijke wandel is ons toegerekend. Wij mogen nu hetzelfde beroep doen op Gods goedertierenheid in de wetenschap dat we de volmaaktheid van Christus hebben ontvangen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten