zondag 24 mei 2009

De mens is gelijk aan een ademtocht, zijn dagen zijn als een voorbijglijdende schaduw.

Psalm 144:4
"Van David. Geprezen zij de HERE, mijn rots, die mijn handen oefent ten strijde, mijn vingers tot de krijg. Mijn goedertierenheid en mijn vesting, mijn burcht en mijn bevrijder, mijn schild en bij wie ik schuil, die volken aan mij onderwerpt. HERE, wat is de mens, dat Gij op hem let, het mensenkind, dat Gij acht op hem slaat? De mens is gelijk aan een ademtocht, zijn dagen zijn als een voorbijglijdende schaduw."

Als een ademtocht is een mensenleven op aarde. Het is voorbij voor je het beseft. Zo vluchtig als een mensenleven is, zo groot is Gods goedertierenheid over de mens. Waarom? Wat is de mens dat Gij zijner gedenkt? Wat is er zo bijzonder aan een mens? Het antwoord is, dat we geschapen zijn voor de eeuwigheid. We behoren niet vluchtig te zijn, dat zijn we door de zondeval geworden. Maar de God van het leven ontfermt zich. Hij herstelt wat is verwoest. De dood heeft niet het laatste woord, maar het leven. Wat is de mens? Een afdruk van Gods wezen. Wanneer je dat weer beseft, komt de jubel vanzelf. Mijn goedertierenheid en mijn vesting, mijn burcht en mijn bevrijder, mijn schild bij wie ik schuil. Zijn er woorden genoeg om God te prijzen?