zaterdag 7 november 2009

Hij gaf hun wat zij begeerden, maar henzelf deed Hij wegteren.

Psalm 106:15
”Doch spoedig vergaten zij zijn daden en wachtten niet op zijn raad; zij werden met lust bevangen in de woestijn en verzochten God in de wildernis. Hij gaf hun wat zij begeerden, maar henzelf deed Hij wegteren.”

Begeren is een groot kwaad. Het betekent dat je niet gelooft dat God goed voor je zorgt. ‘Had ik maar …’ of ‘Was ik maar …’ laten zien, dat je niet gelooft op de plaats van zegen te zijn. In deze tekst zie je het volk IsraĆ«l op weg naar het beloofde land. God had hen met sterke arm uit Egypte bevrijd, alle tegenstanders waren verslagen. ‘Doch spoedig vergaten zij Zijn daden en wachtten niet op Zijn raad.’ Een Bijbel was er nog niet in die tijd, maar God zelf was met hen in de vorm van de wolkkolom en de vuurkolom. Dag en nacht werden ze zo herinnerd aan Zijn aanwezigheid. En toch waren ze niet tevreden. Lust en begeerte kregen de overhand. ‘Egypte was toch beter, zeker wat het eten betreft’, dat was wat ze dachten en bespraken. ‘Waar zullen we uitkomen als we zo doorgaan?’ Ongeloof komt door foute redeneringen. ‘En daarna’, zegt Jakobus, ‘als deze gedachten worden bevrucht, baren ze de dood.’ We hebben een vrije wil gekregen, om zelfs te kiezen wat ons vernietigen zal. Dat is niet Gods wil voor ons leven. Wees tevreden en heb geloof. Je Vader in de hemel weet wat je nodig hebt en zal het ook geven.