zaterdag 2 mei 2009

Ik was verheugd, toen men mij zeide: Laten wij naar het huis des HEREN gaan.

Psalm 122:1
"Een bedevaartslied. Van David. Ik was verheugd, toen men mij zeide: Laten wij naar het huis des HEREN gaan. Onze voeten staan in uw poorten, o Jeruzalem. Jeruzalem is gebouwd als een stad, die wel samengevoegd is; waarheen de stammen opgaan, de stammen des Heren. Een voorschrift voor Israel is het de naam des HEREN te loven. Want daar staan de zetels ten gerichte, de zetels van het huis van David."

In het oude verbond was er een stenen tempel in Jeruzalem, een stad op de berg, het centrum van rechtspraak en aanbidding. In het nieuwe verbond zijn de gelovigen zelf de tempel en het hemelse Sion is de stad van de vrede. Het aardse Jeruzalem is in slavernij, schrijft Paulus, maar het hemelse is vrij. Wat een verschil tussen de dienst onder het oude verbond en de dienst onder het nieuwe, betere verbond. Nu geen afstand meer tussen God en mensen, maar volle vrijmoedigheid om de Vredevorst te ontmoeten op Zijn troon van genade. David was verheugd om naar Gods huis te gaan, wij mogen er voor eeuwig wonen, wij zijn Gods huis en Zijn vrede is in ons.