dinsdag 19 mei 2009

Uw ogen zagen mijn vormeloos begin;

Psalm 139:16
"Want Gij hebt mijn nieren gevormd, mij in de schoot van mijn moeder geweven. Ik loof U, omdat ik gans wonderbaar ben toebereid, wonderbaar zijn uw werken; mijn ziel weet dat zeer wel. Mijn gebeente was voor U niet verholen, toen ik in het verborgene gemaakt werd, gewrocht in de diepten van het aardrijk; uw ogen zagen mijn vormeloos begin; in uw boek waren zij alle opgeschreven, de dagen, die geformeerd zouden worden, toen nog geen daarvan bestond."

Bij deze psalm moet ik altijd aan de Here Jezus denken. Hoe Zijn lichaam werd gevormd in de moederschoot van Maria. Het stond in Gods boek. Later zou de Here Jezus zeggen: Hier ben Ik, in de boeken staat van Mij geschreven, om Uw wil, o God, te doen. Het moet voor de Here Jezus heel apart geweest zijn om telkens in Gods woord zichzelf te herkennen. Voor de Here Jezus was het ‘gans wonderbaar’ om nu zelf een mens van vlees en bloed te zijn. Hij, de Schepper van alle dingen, die sprak en het was er, was nu zelf gelijk geworden aan Zijn schepsel. Vanaf het vormeloos begin in de moederschoot tot aan de eeuwige heerlijkheid op de troon, is God bekend met en betrokken bij ons leven. Van de wieg tot het graf – nee, dat is te weinig – van ver voor het vormeloos begin tot in alle eeuwigheid is Hij onze God.