Klaagliederen 3:32 'Want als Hij bedroefd heeft, ontfermt Hij Zich naar de grootheid van zijn gunstbewijzen.'
Het volk weggevoerd, de tempel en Jeruzalem verwoest. Een grotere vernedering was er niet. Weg was alle roem, alle grootsheid. De rijkdom van Salomo, de toewijding van David, het was allemaal voorbij. En toch was er de zekerheid van Gods genade. Jeremia schrijft over het feit dat God bedroefd heeft, dat God wel moest straffen, omdat de zonde zo hardnekkig was. Maar Jeremia kondigde de ontferming aan van Gods gunstbewijzen. Jeremia was in de ballingschap op God gericht in plaats van op de omstandigheden. Gods karakter is niet om te vernederen, maar om te verheffen, om uitkomst te bieden. Paulus schrijft aan de Romeinen dat God alle dingen laat meewerken ten goede, voor hen die God liefhebben. En ook, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden. Wij leven onder Gods gunst, Hij straft ons niet naar onze daden, Jezus heeft ons van de vloek bevrijd. Maar we kunnen wel beproefd worden, gelouterd en getest, omdat we moeten leren niet uit ons vlees, maar uit de Geest te leven. En God ontfermt zich over ons, naar de grootheid van Zijn gunstbewijzen.