Psalmen 63:5-6 ‘Als met vet en merg word ik verzadigd, mijn mond looft met jubelende lippen, wanneer ik Uwer gedenk op mijn legerstede, in nachtwaken over U peins.’
Mooi hè, hoe David Gods goedheid vergelijkt met een overvloedige maaltijd. Vet en merg zouden wij nu niet meer kiezen, maar in de tijd van David moet dat het summum van heerlijkheid zijn geweest. Zijn gedachten worden zo krachtig, dat zijn lippen beginnen te jubelen. Midden in de nacht ligt David te loven en te aanbidden op zijn bed. En dan te bedenken dat David ver voor het kruis leefde. Hij mocht in de tempel niet verder komen dan de voorhof. Toch spreekt hij al over Gods heerlijkheid die hij in de tempel heeft gezien. Welke tempel was dat dan? Geen tempel van steen, want die moest nog worden gebouwd. David was een ziener, een profeet. Hij moet iets gezien hebben van de toekomst, van de heerlijkheid van God die komen zou. David heeft Jezus gezien, dat kan niet anders. Geen wonder dat hij jubelt, wie Hem ziet, aanschouwt Gods glorie.