EfeziĆ«rs 2:19 ‘Zo bent u dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God,’
Als we op vakantie naar een ander land gaan, zijn we vreemdelingen en bijwoners, we horen er niet bij, we zijn passanten. Als we emigreren naar een ander land, worden we in elk geval medeburgers van dat land, maar we blijven vreemdelingen tot we zijn geaccepteerd en ingeburgerd. Bij God zijn we huisgenoten geworden, gezinsleden, we wonen er definitief. Er is geen onderscheid bij God tussen volken en rassen en culturen. Zelfs niet tussen man en vrouw, jood of Griek, besneden of onbesneden. In Gods gezin is iedereen gelijk. Zo dicht zijn we door Jezus bij de Vader gebracht, dat alle uiterlijke kenmerken er niet meer toe doen. Gedrag, leeftijd, gewoontes of ervaring, ze doen er niet toe in Gods huis. Het enige wat telt is: je hoort erbij. Je bent bevoorrecht, bevorderd tot Gods hoogte. Je bent voor eeuwig Zijn geliefde kind.