Psalmen 32:1 'Welzalig hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is;'
Toen David deze woorden dichtte, wist hij dat zijn zonde bedekt was en hij voelde zich welzalig. Het was ook heerlijk om niet gedood te worden, maar te mogen blijven leven. Toch was die bedekking onvolmaakt, want eronder lag nog steeds de zonde. Het bloed van bokken en stieren kan deze zonde niet wegnemen, alleen tijdelijk bedekken. Tot de volgende zonde zich aandient en er opnieuw een bedekking nodig is. Veel christenen leven nog steeds zo. Ze gaan van zonde naar zonde en vragen steeds opnieuw om een bedekking. Maar Jezus heeft geen bedekking gegeven, maar een totale oplossing. Door Zijn eigen bloed heeft hij de zonden niet alleen vergeven, maar ook totaal weggedaan. Voor God bestaan je zonden niet meer. Dat zegt niets over jou en je gedrag, maar alles over de kracht van het offer van Jezus. Gelovigen zijn door dat ene offer voor eeuwig volmaakt geworden voor God. De zonden gedenkt Hij niet meer en wij doen dat daarom ook niet. Wij gedenken Jezus, Gods genade en voelen ons bevoorrecht. God heeft ons lief en geen verkeerde handeling kan daar iets aan veranderen. We zijn aangenaam gemaakt in de Geliefde, voor eeuwig.